Windeltechniek: spiraalverband, scharnierverband, kruisverband, spica, recurrend verband

Materiaal

  • Elastische windel met kort rek van gepaste breedte
  • Kleefpleister

Voorbereiding

Uitvoering

Je kiest een windel in functie van de grootte van de te bedekken oppervlakte (2, 5, 7 of 10 cm).

Je neemt de windel in de hand zodat je ‘in de windel’ kan kijken en werkt altijd naar het hart toe om afsnoering te voorkomen.
Je zorgt voor een gelijkmatige afrolkracht.

Zo nodig bedek je een wonde alvorens de windel aan te brengen.

Je legt de eerste winding van de windel schuin op de plaats die moet worden verbonden.

Je houdt het uiteinde vast met de niet-dominante duim en zorgt ervoor dat de eerste circulaire winding goed wordt aangespannen en zo gelegd wordt dat het tipje van het begin van de windel uitsteekt.

Je slaagt het losse tipje vervolgens over de eerste winding en met een tweede omslag vastgelegd.

Je kan nu met het eigenlijke verband beginnen.

Spiraalverband:

  Je brengt de windel circulair en schuin oplopend aan. Zorg ervoor dat de gekleurde lijnen op de windel evenwijdig en op gelijke afstand van elkaar gepositioneerd
  zijn.

Kruisverband of spica van de arm, been, hand, voet of vingers:

  Je verschuift na de eerste stap aan de voorzijde één derde van de verbandbreedte naar boven.

  Je blijft aan de achterzijde evenwijdig met de slagen voor het vastleggen.

  Je daalt naar de voorzijde toe terug af met één derde van de verbandbreedte.

  Je herhaalt de volgende slagen evenwijdig met de voorgaande, maar telkens één derde verschoven in de richting van het hart en verkrijgt zo een visgraat- of
  korenaarmotief aan de voorzijde en evenwijdige windingen aan de achterzijde.

Kruisverband hand:

  Je legt het verband vast ter hoogte van de pols zoals beschreven in de eerste stap.

  Je rolt over de handrug en maakt één volledige omslag ter hoogte van de vier vingers (hierbij laat je de duim vrij).

  Je rolt terug over de handrug in de richting van de pols.

  Je verschuift ter hoogte van de pols één derde in de richting van het hart.

  Je herhaalt nu de windingen over de handrug één maal, evenwijdig met de eerste maar één derde verschoven in de richting van het hart.

  Je legt nog twee circulaire windingen rond de pols.

  Je ziet ter hoogte van de handrug een patroon van kruisende lijnen en ter hoogte van de handpalm lopen de windingen parallel.

Kruisverband voet:

  Je zorgt voor een comfortabele houding voor hulpverlener en slachtoffer, waarbij de voet geen steunpunten heeft.

  Je legt het verband vast ter hoogte van de enkel zoals beschreven in de eerste stap.

  Je rolt over de voetrug en maakt één volledige omslag ter hoogte van de voorvoet.

  Je rolt terug over de voetrug in de richting van de enkel.

  Je verschuift ter hoogte van de enkels één derde in de richting van het hart.

  Je herhaalt nu de windingen over de voetrug één maal, evenwijdig met de eerste maar één derde verschoven in de richting van het hart.

  Je legt nog twee circulaire windingen rond de enkel.

  Je ziet ter hoogte van voetrug een patroon van kruisende lijnen en ter hoogte van de enkel lopen de windingen parallel.

Kruisverband vinger of duim:

  Je legt de windel vast ter hoogte van de pols zoals beschreven in de eerste stap.

  Je rolt over de handrug tot op de vinger of duim.

  Je legt één volledige slag rondom deze vinger of duim.

  Je keert over de handrug terug naar de pols.

  Je schuift ter hoogte van de pols één derde van de verbandbreedte op in de richting van het hart.

  Je herhaalt de windingen één maal, evenwijdig met de eerste winding, maar één derde opgeschoven in de richting van het hart.

  Je legt nog twee circulaire windingen ter hoogte van de pols.

 Je ziet op de handrug een patroon van kruisende lijnen waarbij de handpalm vrij blijft.

Scharnierverband of testudo van de voet:

  Je zorgt dat het gewricht licht gebogen is.

  Je legt de windel vast op het gewricht en je zorgt dat de hiel precies in het midden van de breedte van het verband zit.

  Je laat het eigenlijke verband vertrekken vanaf de gewrichtsplooi en legt een eerste winding aan, onder de hiel en overlap terug in de gewrichtsplooi. Ter hoogte
  van de hiel wordt de verbandbreedte voor één derde overlapt.

  Je legt een volgende winding aan boven de hiel en overlapt in de gewrichtsplooi. Ter hoogte van de hiel wordt de verbandbreedte voor één derde overlapt.

  Je herhaalt beide windingen, waarbij het verband aan de buitenzijde één derde verder naar onder en boven wordt vastgelegd.

  Je legt nog twee circulaire windingen ter hoogte van de enkels.

Scharnierverband of testudo van de elleboog of knie:

  Je zorgt dat het gewricht licht gebogen is.

  Je legt de windel vast op het gewricht en je zorgt dat de elleboogknobbel of de knieschijf precies in het midden van de breedte van het verband zit.

  Je laat het eigenlijke verband vertrekken vanaf de gewrichtsplooi en legt een eerste winding aan, onder de elleboogknobbel of de knieschijf en overlap terug in de
  gewrichtsplooi. Ter hoogte aan de elleboogknobbel of de knieschijf wordt de verbandbreedte voor één derde overlapt.

  Je legt een volgende winding aan boven de elleboogknobbel of de knieschijf en overlapt in de gewrichtsplooi. Ter hoogte van de elleboogknobbel of de knieschijf
  wordt de verbandbreedte voor één derde overlapt.

  Je herhaalt beide windingen, waarbij het verband aan de buitenzijde één derde verder naar onder en boven wordt vastgelegd.

  Je legt nog twee circulaire windingen boven het gewricht.

Recurrend- of stompverband bij stompe lichaamsdelen of het hoofd:

Je ‘kijkt in de rol’ en houdt het begin van de windel op het voorhoofd,  bovenbeen of arm, en je rolt met je dominante hand de windel verticaal over het midden
  van de stomp of het hoofd van voeren naar achteren.

  Wanneer je de windel even ver hebt afgerold aan de achterkant als aan de voorkant, ondersteun je hier het verband en windel je in de tegenovergestelde
  richting, maar nu niet over het midden maar links schuin naar voor. Hierbij bedek je voor een deel de eerste omwindeling.

  Wanneer de windel opnieuw vooraan aangekomen is, ondersteun je hier het verband en rol je de windel weer naar achteren over de stomp en dit maal rechts
  schuin.  Daarna windel je nog een laatste keer naar voor.

  Je fixeert met circulaire bewegingen de eerste omwindeling.

Recurrend- of stompverband aan het onderbeen:

  Je ‘kijkt in de rol’ en houdt het begin van de windel op het bovenbeen en je rolt met jedominante hand de windel schuin over het midden van de stomp van
  voren naar achteren.

  Je maakt met de windel een circulaire beweging rond het bovenbeen aan de voorkant om daarna in achtvormige bewegingen een visgraadmotief te creëren waarbij het motief van centraal op de stomp naar buiten toeloopt.

  Je eindigt met circulaire horizontale windingen.

  Om al deze verbanden te beëindigen, leg je twee circulaire omslagen en  bevestig je het uiteinde met kleeflint.

  Je kan, indien nodig, het overblijvende deel van de windel afknippen.

  Je kan ook steeds een tweede windel gebruiken mocht de eerste te kort zijn.

Nazorg

Bronnen

  • Bij deze procedure werd nog geen link toegevoegd naar (wetenschappelijke) bronnen. Mocht je relevantie literatuur gevonden hebben, mag je dit altijd laten weten aan de vakdocent of praktijklector.