Insulinetoediening

Materiaal

  • Naaldcontainer
  • Nierbekken en/of afvalzak
  • Medicatie:
  • Voorbereide insulinspuit (cave: geen optreknaald)
  • Insulinepen met correct insulinepatroon (cave: steeds nieuwe naald)
  • Kocher of naaldverwijderaar
  • Ontsmettingsmiddel (zo nodig)
  • Niet-steriele kompres (zo nodig)

Voorbereiding

Uitvoering

Je neemt de voorbereide insulinespuit of insulinepen en controleert de aangebrachte identificatiegegevens.

Je geeft de patiënt de juiste houding.

Je voert een correcte plaatsbepaling uit.

Zo nodig ontsmet je de prikplaats (cave: respecteer de contacttijd).

Insulinespuit:

  Je neemt de spuit klaar en je verwijdert de hoes van de naald.

Insulinepen:

  Je verwijdert de dop en de hoes van de naald.

  Je purgeert de naald van de insulinepen met 2 I.E.

  Je stelt de dosis correct in.

Je verwittigt de patiënt.

Je maakt een huidplooi met duim en wijsvinger.

Je prikt de naald loodrecht en volledig in de huidplooi.

Je spuit de medicatie langzaam in terwijl je de huidplooi behoudt.

Je wacht 10 seconden voor de naald te verwijderen uit de huidplooi.

Je verwijdert de naald en laat hierbij de huidplooi los.

Druk en/of wrijf niet na (cave verandering werkingsprofiel)

Je brengt de insulinespuit of naald van de insulinepen in de naaldcontainer.

Nazorg

Bronnen